Bruikbare wetenschap

Bruikbare wetenschap is een selectie van wetenschappelijke artikelen van Maastrichtse makelij. Hiervoor selecteren wij artikelen die direct bruikbaar kunnen zijn voor de dagelijkse praktijkvoering.

BW.png

Vertrouw op uw stethoscoop

Zeg nee tegen CRP (bij kinderen)De CRP sneltest heeft een snelle opmars gemaakt in vrijwel elke praktijk en huisartsenpost. De keerzijde van toegang tot diagnostiek is echter dat een diagnostische test dan ook wel eens wordt ingezet terwijl daar (nog) geen bewijs voor is. Vooralsnog is er geen wetenschappelijk bewijs dat het inzetten van de CRP sneltest bij kinderen enig effect heeft op antibioticavoorschriften. En zeg eens eerlijk, prikt u niet stiekem af en toe ook bij kinderen? Na de studie van Marieke Lemiengre en Maastrichts voormalig hoogleraar Frank Buntinx mag u dat definitief gaan laten. Want zij evalueerden in een fraaie trial met vier groepen zowel het effect van het inzetten van de CRP sneltest bij kinderen met niet-ernstige infecties, alsook het effect van een korte communicatieve interventie met 3 vragen voor de ouders: ’Maakt u zich zorgen? Waarover maakt u zich zorgen? En waarom maakt u zich hierover zorgen?’. Praktijken maakten gebruik van beide interventies, een van beiden, of geen enkele interventie. Van de 2227 geïncludeerde kinderen kreeg circa 26% een antibioticum voorgeschreven. De CRP sneltest had geen enkel effect op het voorschrijfpercentage. Paradoxaal ging het voorschrijfpercentage in de groep huisartsen die de 3 vragen stelden omhoog (met een odds ratio van 2). Vragen naar zorgen wordt dus mogelijk door ons toegedekt met een voorschrift, terwijl het doel van de auteurs was om juist een vangnet aan ouders te bieden. Wat mij betreft mag uw eigen vangnet na het lezen van dit stukje vooral zijn dat u de CRP sneltest niet moet inzetten bij kinderen. Het komend jaar volgen de resultaten van een Utrechts-Maastrichtse trial naar de sneltest bij hoestende kinderen.Crepitatie, rhonchi of piepen: lost in translationDe stethoscoop blijft het (status)symbool van de meeste dokters, en toch denken we allemaal wel eens aan het avondeten als we de thorax ausculteren, zeker als de anamnese al voldoende richting gaf aan de differentiaal diagnose. Heeft u wel eens de proef op de som genomen met uw collega, aios of coassistent, door beiden een patiënt te ausculteren en onafhankelijk van elkaar de gehoorde longgeluiden te beschrijven? Ik durf u te voorspellen dat de gebruikte en beschreven termen zullen verschillen. Noren houden wel van innovatieve diagnostiek en zij betrokken mij in een studie waarbij ze ausculatiegeluiden opnamen met een speciale microfoon in de stethoscoop. Ze legden deze geluiden blind voor aan 28 dokters uit 7 landen, waaronder 4 huisartsen uit het Op1Lijn gebied. Deze artsen beschreven vervolgens de ausculatiegeluiden van 20 patiënten met bij elke patiënt steeds 6 opnames, overeenkomend met de posities waar je je stethoscoop neerzet. We waren benieuwd naar de inter-observer overeenkomst en die bleek voor crepitaties en piepen redelijk goed (0,86) met een kappa van 0,49. De Nederlandse deelnemers deden het erg goed vergeleken met de expert groep. Verder viel vooral op dat de deelnemende (Noorse) longartsen veel lager scoorden. Heb dus vertrouwen in uw stethoscoop! De digitale opname van de longgeluiden geeft denk ik zeer fraaie mogelijkheden voor onderwijsmomenten en bij het bespreken van patiënten met auscultatieve afwijkingen.Shared-decision praktijkondersteuningHet nadeel van fraaie concepten in de gezondheidszorg is dat de term vervolgens ook veel gebruikt en regelmatig misbruikt wordt. Ik zie aios de term shared decision making noteren in dossiers en op momenten waar op geen enkele manier sprake is van shared decision making. Juist in situaties waar er een beperkt aantal preferentiegevoelige opties zijn voor de patiënt, heeft het een grote meerwaarde. Vooralsnog werden de meeste studies naar shared decision making (SDM) in curatieve settings uitgevoerd. Promovendus Stephanie Lenzen ging samen met huisarts Loes van Bokhoven en hoogleraren Trudy van der Weyden en Sandra Beurskens op onderzoek uit naar SDM bij onze praktijkondersteuners. In een procesevaluatie gebruikten ze vragenlijsten en interviews om te evalueren, hoe de ervaringen en attitudes van praktijkondersteuners waren ten opzichte van SDM. Voor degenen onder ons die de praktijkondersteuner coachen en geen fan zijn van de ‘protocollitis’ die in vele spreekkamers (noodgedwongen) heerst, is het artikel een aanrader. Het blijkt dat de praktijkondersteuners enthousiast zijn, maar het nog lastig vinden om naar een meer coachende rol te gaan. Ook kunnen ze SDM nog lastig kunnen integreren in de meer geprotocolleerde, biomedisch gerichte consulten die ze gewend zijn. Dit wordt ongetwijfeld vervolgd, en ik hoop dat het kan bijdragen aan minder protocol-gericht en meer patiëntgericht werk door de praktijkondersteuners.Eindhoven de gekste (en beste)Luc Gidding ontwikkelde samen met de Stichting Gezondheidscentra Eindhoven de PsyScan, een online tool die de huisarts en patiënt ondersteunt om bij patiënten met psychische klachten een goed behandeltraject te kiezen. PsyScan is een schoolvoorbeeld van een interventie die werd ontwikkeld met het werkveld, en daarom is de gerandomiseerde interventiestudie, die ze bij de SGE uitvoerden, meer dan het lezen waard. In totaal 176 patiënten ondergingen de PsyScan (met de 4DKL en een distress score) om beter te differentiëren tussen depressie, angst, stress of somatisatie, terwijl 160 patiënten met psychische klachten het normale zorg traject volgden.De patiënten die de PsyScan invulden, hadden na 1 jaar minder gerapporteerde klachten (bij 60% was sprake van succesvolle behandeling vs. 32% in de normale zorg groep), een betere kwaliteit van leven en dit alles ging niet gepaard met hogere kosten. Een mogelijke verklaring voor dit grote effect is dat door de snelle en efficiënte diagnostiek op het toppunt van de klachten – want dan presenteren de meeste patiënten zich toch in onze spreekkamers – meteen een goed vervolgplan konden maken. Al met al een trial met zeer positieve uitkomsten voor zowel patiënt als huisarts. De gekozen bottom-up benadering van de SGE met de vakgroep verdient alle lof, en ongetwijfeld een vervolg.Betere begeleiding coassistenten door extra reflectieCoassistenten begeleiden geeft telkens weer een prettige twist aan je spreekuren. Althans, dat ervaar ik zo, maar mijn lijst aan coassistenten is nog niet lang. Nu proberen we de coassistent altijd te stimuleren tot het maken van leerdoelen, liefst SMART en in ePass, maar hoe stellen wezelf eigenlijk doelen als begeleider? Marion van Lierop en Laury de Jonge onderzochten welke componenten gewaardeerd en effectief kunnen zijn om zelf als begeleider ook SMART verder te komen. Ze vroegen 20 ervaren begeleiders van coassistenten (overigens wel veel mannen van middelbare leeftijd, want maar liefst 95% was man en 55% was ouder dan 50 jaar) om een zelfevaluatie in te vullen, en de huisartsen kregen ook de evaluaties die studenten invulden over de ervaren begeleiding. Tien huisartsen namen aanvullend deel aan een 1,5 uur durende sessie met collega opleiders en een supervisor van de opleiding. Op basis van deze twee of drie componenten mochten de huisartsen hun plannen formuleren voor de begeleiding van volgende coassistenten. Ofschoon alle componenten door de begeleiders werden gewaardeerd, maakten de huisartsen die alle componenten hadden gedaan, dus inclusief de aanvullende intervisie, concretere en betere plannen om het klinisch onderwijs te verbeteren. Kortom, intervisie werkt, ook als het gaat om de huisarts als begeleider en docent.ReferentiesReducing inappropriate antibiotic prescribing for children in primary care: a cluster randomised controlled trial of two interventions.Lemiengre MB, Verbakel JY, Colman R, De Burghgraeve T, Buntinx F, Aertgeerts B, De Baets F, De Sutter A.In: Br J Gen Pract. 2018 Mar;68(668):e204-e210. doi: 10.3399/bjgp18X695033. Epub 2018 Feb 12.International perception of lung sounds: a comparison of classification across some European borders.Aviles-Solis JC, Vanbelle S, Halvorsen PA, Francis N, Cals JWL, Andreeva EA, Marques A, Piirilä P, Pasterkamp H, Melbye H.In: BMJ Open Respir Res. 2017 Dec 18;4(1):e000250. doi: 10.1136/bmjresp-2017-000250. eCollection 2017.What makes it so difficult for nurses to coach patients in shared decision making? A process evaluation.Lenzen SA, Daniëls R, van Bokhoven MA, van der Weijden T, Beurskens A.In: Int J Nurs Stud. 2017 Dec 16;80:1-11. doi: 10.1016/j.ijnurstu.2017.12.005. [Epub ahead of print]PsyScan e-tool to support diagnosis and management of psychological problems in general practice: a randomised controlled trial.Gidding LG, Spigt M, Winkens B, Herijgers O, Dinant GJ.In: Br J Gen Pract. 2018 Jan;68(666):e18-e27. doi: 10.3399/bjgp17X694109. Epub 2017 Dec 18.Peer group reflection on student ratings stimulates clinical teachers to generate plans to improve their teaching.van Lierop M, de Jonge L, Metsemakers J, Dolmans D.in: Med Teach. 2017 Nov 28:1-8. doi: 10.1080/0142159X.2017.1406903. [Epub ahead of print]Door: Door Jochen Cals, huisarts in Sittard en universitair docent vakgroep huisartsgeneeskunde

Lees meer

Snelle testen

Pulmocheck: passend transmuraal zorgpad voor kinderen met mogelijk astmaDit keer schrijf ik de Bruikbare Wetenschap een keer vanaf locatie. Ik ben op het jaarlijkse Wenckebach symposium waar huisartsen uit de regio Parkstad samen met specialisten van het Zuyderland ziekenhuis nascholen. Heel praktisch, goede interactie en boordevol bruikbare wetenschap is mijn indruk. Een uitstekende formule die niet voor niets al jaren wordt gehouden. Eén van de sessies gaat over de Pulmocheck. In het Journal of Asthma beschrijven Jean Muris en zijn team de resultaten die dit zorgpad in de jaren 2011-2013 hebben opgeleverd. Het idee is eenvoudig en interdisciplinair: huisartsen kunnen kinderen met astma-achtige symptomen naar de kindergeneeskunde verwijzen waar zij een 1-daagse check-up krijgen inclusief diagnostiek. De kinder(long)arts geeft daarop een eventuele diagnose en behandeladvies aan de huisarts. Het zorgpad bestaat momenteel in de regio Westelijke Mijnstreek onder auspiciën van MCC Omnes. Huisartsen verwezen 121 kinderen in deze periode voor de Pulmocheck. Uiteindelijk kreeg 59,5% van deze kinderen een nieuwe astma diagnose. En wellicht nog belangrijker: bij de andere kinderen kon de diagnose worden verworpen. Deel van deze kinderen gebruikten al medicatie, en deze kon worden stopgezet. Sowieso was het opvallend dat de kinderarts bij 91% van de kinderen een gericht behandeladvies kon geven aan de huisarts, aanvullend aan de reeds ingezette therapie. Dit betrof overigens zowel farmacologisch als non-farmacologisch advies. In het kader van de hippe term anderhalvelijnszorg: in 81% van de verwezen kinderen kon een formele verwijzing naar de kinderarts worden vermeden.Pijn op de borstDe brede DD bij pijn van de borstkas kent elke lezer, en de uitdaging die dit kan geven bij diagnostiek en verwijzen ook. WESP-studenten Beatrijs Hoorweg en Lotte Cleef gingen onder begeleiding van kaderhuisarts hart- en vaatziekten Robert Willemsen op zoek naar de workload die dit teweeg brengt in de dagelijkse praktijk. Ze vroegen 118 Belgische en Nederlandse huisartsen om gedurende 2 weken bij te houden hoeveel patiëntencontacten ze hadden en daarbij mochten de contacten met pijn op de borst uitvoerig worden uitgewerkt. Zo vonden ze uit, dat deze vlijtige dokters maar liefst 23.000 contacten hadden, waarvan uiteindelijk 281 contacten (1,26%) voor pijn op de borst waren. Uiteindelijk verwezen ze 40,2% van deze groep naar de tweedelijn, vaak met de diagnose acuut coronair syndroom in het achterhoofd. De Belgische dokters deden dat overigens wat vaker dan de Nederlandse collegae. Uiteindelijk bleek slechts 8,4% van de patiënten met pijn op de borst (22 van de 263 patiënten waarbij de definitieve diagnose bekend was) een levensbedreigende diagnose te hebben, waaronder 1 longembolie en 21 patiënten met een acuut coronair syndroom). Zo bevestigt dit onderzoek dat circa 1 procent van de contacten die we wekelijks hebben (consult, visite of telefoon) voor pijn op de borst is. Het verwijspercentage ligt met 40% relatief hoog, maar dat is gezien de mogelijk duistere diagnoses niet vreemd. Slechts de minderheid (8%) heeft een van die diagnoses. Vooralsnog hebben we de specialist vaak nodig om veilig uit te sluiten.Snelle testen bij borstkasklachtenMaar het wordt al jaren geroepen: er komen sneltesten die huisartsen kunnen ondersteunen bij patiënten met klachten van de borstkas (pijn op de borst en dyspnoe). Juist in situaties, waar die duistere diagnoses zoals infarcten en embolieën op de loer liggen. Ze zijn weliswaar zeldzaam, maar vaak in vermomming en dus lastig, zoals we ook aan het verwijspercentage hierboven zien. Promovendus Angel Schols onderzocht in een systematisch literatuuronderzoek welke ‘point of care’ testen voor cardiopulmonaire klachten in de huisartsenpraktijk geëvalueerd zijn, en dan specifiek op uitkomsten die relevant zijn voor de patiënt, zoals betere diagnoses, of gerichtere verwijzingen naar de goede plek. De oogst was toch relatief mager. We vonden slechts 9 artikelen die data presenteerden van 7 studies, die verschillende point of care testen bekeken, zoals de troponine, H-FABP, D-dimeren en BNP. Een gouden test zat er duidelijk niet tussen. De D-dimeren is veelbelovend, en overigens sterk leunend op mooi onderzoek dat in Nederland is verricht, maar de sneltest moet vooral wel in combinatie met een beslisregel worden gebruikt, conform het advies in de NHG Standaard DVT en longembolie. Een troponine trial in Zweden toonde aan dat het verwijspercentage in de troponine groep (25%) lager lag dan bij de normale zorg groep (43%). Maar daar stonden wel 2 gemiste cases in de troponine groep tegenover. We zijn er duidelijk nog niet met de sneltesten, met name wanneer het missen van de index diagnose nogal duistere consequenties kan hebben. We zijn dan veel strenger als het gaat om foutmarges die de sneltest mag hebben. De toekomst zal toch vooral zijn dat sneltesten onze eigen klinische foutmarge wellicht kunnen verkleinen. Wordt ongetwijfeld vervolgd.Is arm en kwetsbaar dubbel pech?Kwetsbaarheid bij ouderen leidt tot een verhoogde kans op hospitalisatie en ook mortaliteit. Maar zou het nu zo kunnen zijn dat het hebben van voldoende (financiële) middelen het verder ontwikkelen van kwetsbaarheid (frailty) kan vertragen? Sandra Beurksens keek met haar team in een groot cohort van 2400 ouderen over een periode van 2 jaar naar het beloop van kwetsbaarheid, door hen elke 6 maanden vragen voor te leggen, ook over inkomen en leefsituatie. Ze vonden niet geheel verrassend dat ook in dit cohort de ouderen die kwetsbaarder waren ook een hogere kans hadden op ziekenhuisopname en mortaliteit. Ze konden echter niet aantonen dat het hebben van minder middelen enig moderend effect had op deze relatie. Het zijn toch opmerkelijke bevindingen, maar tegelijkertijd zet het zeker ook aan tot denken. Kwetsbaar zijn in een flatje driehoog geeft hetzelfde risico op narigheid als kwetsbaarheid in de vrijstaande villa.Stoppen met roken: intensief is niet perse beterVarenicline ter ondersteuning bij het stoppen met roken is aardig ingeburgerd in de meeste praktijken. Zelf verwijs ik patiënten die ik heb weten te motiveren, of die zelf komen met het verzoek, met plezier naar onze POH die de patiënt een aantal keren ziet tijdens het stop-traject. De groep van Daniel Kotz, aangevoerd door Carolien van Rossem, randomiseerde in Eindhoven 295 rokers om ofwel varenicline te krijgen na een eenmalig kort consult door de huisarts, ofwel varenicline te krijgen in combinatie met een intensiever traject bij de praktijkondersteuner. De belangrijkste uitkomst was het percentage stoppers na een half jaar. Ze deden dit overigens zeer slim door ook een biochemisch stofje te meten (cotinine) waarmee je kunt zien of iemand echt gestopt is. De uitkomsten zullen onze POHs niet tevreden stemmen. 39% van de patiënten die medicatie kregen na een kort consult bij de huisarts bleek na een half jaar gestopt versus 32% van de patiënten die ook medicatie kregen en de intensievere begeleiding van de POH. Daarmee valt het dus goed te overwegen om de patiënt die wilt stoppen, na goede voorlichting in de eigen spreekkamer, gewoon de varenicline voor te schrijven. Meer aandacht is niet altijd beter, blijkt ook nu.ReferentiesJ Asthma. 2017 Oct 13:1-6. doi: 10.1080/02770903.2017.1363893. [Epub ahead of print]Point-of-care testing in primary care patients with acute cardiopulmonary symptoms: a systematic review.Schols AMR, Stakenborg JPG, Dinant GJ, Willemsen RTA, Cals JWL.Fam Pract. 2017 Jul 23. doi: 10.1093/fampra/cmx066.Can resources moderate the impact of levels of frailty on adverse outcomes among (pre-) frail older people? A longitudinal study.Op Het Veld LPM, Ament BHL, van Rossum E, Kempen GIJM, de Vet HCW, Hajema K, Beurskens AJHM.BMC Geriatr. 2017 Aug 17;17(1):185. doi: 10.1186/s12877-017-0583-4.Frequency of chest pain in primary care, diagnostic tests performed and final diagnoses.Hoorweg BB, Willemsen RT, Cleef LE, Boogaerts T, Buntinx F, Glatz JF, Dinant GJ.Heart. 2017 Nov;103(21):1727-1732. doi: 10.1136/heartjnl-2016-310905. Epub 2017 Jun 20.Door: Door Jochen Cals, huisarts in Sittard en universitair docent vakgroep huisartsgeneeskunde

Lees meer

Kort maar krachtig

Meer feedback, minder voorschriften?Recent kreeg de huisartsenzorg er 164 miljoen bij en kwam daarmee uit op een totaal budget van 3.5 miljard. De procentuele groei van zorgkosten is echter groter dan dat van het bruto nationaal product. Om de zorg betaalbaar te houden, zullen we dus moeten blijven zoeken naar mogelijkheden om kosten te besparen. Huisarts Jasper Trietsch en zijn team deden een poging daartoe en onderzochten via een cluster-RCT onder bijna 200 huisartsen, of feedback door deskundige collega’s kan leiden tot bewuster voorschrijfgedrag en minder onnodige lab-aanvragen. De huisartsen konden een selectie uit diverse thema’s aandragen, bijvoorbeeld anemie, maagklachten of prostaatklachten. Vervolgens kregen zij binnen deze thema’s in 6 bijeenkomsten met hun lokale apotheker of laborant feedback over hun voorschrijf- / aanvraaggedrag over de afgelopen 6 maanden.In tegenstelling tot wat de auteurs op basis van de beschikbare literatuur verwachtten, zagen zij geen significant verschil tussen beide groepen in het voor- / uitschrijfgedrag van de artsen. In tegendeel: beide namen zelfs toe, hoewel deze toename kleiner was in de interventiegroep.De onderzoekers stellen dat verschillende contextgerelateerde factoren verklarend kunnen zijn voor de teleurstellende resultaten. Al tijdens de trial bemerkten zij een gebrek aan vertrouwen in de trial. Ook zou de interventie te moeilijk en te ambitieus gevonden worden en werden de bijeenkomsten niet in duidelijke werkafspraken vertaald. Het feit, dat de studiegrootte te klein was om betrouwbare uitspraken te doen, doet hier weinig aan af; ze zagen immers een effect in tegengestelde richting. Juist nu het gebruik van spiegelcijfers in FTOs en met name DTOs weer in opkomst is, is het dus zinvol om op basis van die cijfers tot concrete werkafspraken te komen, en deze ook te evalueren met dezelfde groep. Regelmatig in de spiegel kijken dus.Stoppen met roken is niet gevaarlijkAls ik digitaal blader door het farmacotherapeutisch kompas in de lijst van potentiele bijwerkingen van bupropion of varenicline, kan ik me moeilijk voorstellen, dat dergelijke medicatie bijdraagt aan de gezondheid van de roker die ik tegenover me heb zitten. Onterecht!Reeds in 2015 publiceerden Daniel Kotz en Onno van Schayck, dat deze medicijnen niet geassocieerd zijn met een verhoogd risico op ernstige cardiovasculaire of neuropsychiatrische uitkomsten in de algemene (rokende) populatie (The Lancet Respiratory Medicine)Omdat stoppen met roken de belangrijkste “behandeling” is voor patiënten met COPD (en de “algemene” patiënt niet bestaat), onderzochten zij, of dit ook geldt voor deze specifieke patiëntengroep. In een groot Engels cohort vergeleken zij daartoe de incidentie van cardiovasculaire en neuropsychiatrische events van patiënten met COPD die bupropion of varenicline gebruikten, versus COPD-ers die nicotinevervangende middelen (NVM) kregen voorgeschreven.Conclusie? Beide medicijnen geven geen hoger risico op de genoemde uitkomstmaten dan de nicotinevervangers. Confounding lag echter op de loer; de patiënten die nicotinevervangers gebruikten hadden immers een hoger risico op ernstige bijwerkingen, omdat ze gemiddeld ouder waren, ernstiger COPD hadden en meer comorbiditeit kenden. Omdat de bupropion en varenicline groep daarmee vergeleken werd, zouden zij mogelijk wel eens positiever uit kunnen vallen. De auteurs hielden hier in hun analyses echter rekening mee en achten de kans op vertekende resultaten klein. Mocht een COPD-patiënt u na het lezen van de bijsluiter enigszins bezorgd opbellen met vragen over die griezelige bijwerkingen die beschreven staan, dan kunt u de patiënt op basis van deze studie wellicht iets meer geruststellen..Gonorroe: hulpverleners verschillen in hun werkwijzePatiënten kunnen gonorroe bij zich dragen zonder dat zij dit zelf opmerken. Dat het seksueel contact onveilig is geweest hebben ze wel gemerkt, dus vroeg of laat kan de patiënt toch op het spreekuur verschijnen om ons alsnog deelgenoot te maken van hun intieme avontuur. De brandende vraag is: blijft deze diplokok ook door ons onopgemerkt? In Nederland wordt vrijwel alle SOA diagnostiek gedaan door huisartsen, de SOA-poli van de GGD en gynaecologen. Casper den Heijer en Jochen Cals onderzochten in welke mate deze verschillende professionals hetzelfde te werk gingen. Zij vergeleken over een periode van 4 jaar onder andere de ingezette diagnostiek, het aantal urogenitale en extragenitale diagnoses en het aantal gonorroe positieven dat opnieuw getest werd. Hieruit kwam een aantal opmerkelijke verschillen tussen professionals naar voren.Vrouwen vonden vaak de weg naar de huisarts (43%) terwijl de meeste mannen (71%) de hulp van de GGD inschakelden.Ongeveer de helft van alle gonorroe tests werd door de SOA klinieken aangevraagd en zij bleken nagenoeg de enigen die ook extragenitaal testen. Ook bleken huisartsen en gynaecologen, na een eerdere positieve test, opvallend minder vaak opnieuw een gonorroe test uit te voeren om zo hun behandeling te evalueren. Overigens begrijpelijk, want ons beleid van herhaaldelijk testen is gebaseerd op risicogedrag, terwijl de richtlijnen van de GGD voorschrijven dat iedereen met een positieve gonorroe opnieuw getest wordt.Conclusie: we laten mogelijk belangrijke kansen ter preventie van de verspreiding van gonorroe onbenut. Toch eens wat vaker overwegen om extragenitaal te testen (het lab heeft hiervoor speciale vegertjes) bij gonorroe valt te overwegen om 3-12 maanden na de positieve test opnieuw te testen.Astma: gegronde twijfel over de diagnosePiept, steunt of kreunt u ook wel eens, wanneer u twijfelt over de diagnose astma bij een patiënt? U bent niet alleen! Huisartsen hebben soms moeite de diagnose astma accuraat te stellen. Dit leidt tot zowel over- als onderdiagnostiek, met tevens teveel of juist te weinig puffers.Huisarts Jean Muris en zijn collega’s onderzochten daarom of een speciale “astmadiagnostiek en consultatieservice” huisartsen hierin kon ondersteunen. Ook keken ze in welke mate de werkdiagnose van huisartsen overeenkwam met die van de consultatieservice. Dit consultatiecentrum is ondergebracht in het Catharina Ziekenhuis Eindhoven en ontworpen als ‘one-stop-shop’. Patiënten worden hier, afhankelijk van eventueel ingezette aanvullende diagnostiek, eenmalig gezien en daarna terug verwezen naar de huisarts of doorverwezen naar een specialist. Huisartsen die twijfelden over de diagnose astma konden hun patiënten hier op eigen initiatief naar toe doorverwijzen.Uit de studie blijkt dat de twijfel van de huisartsen over hun werkdiagnose regelmatig juist was. Waar zij in 97% van de verwezen patiënten astma vermoedden, kon via dit consultatiecentrum in meer dan de helft van de verwezen patiënten de diagnose uitgesloten worden. Overigens is het natuurlijk normaal dat dit percentage omlaag zou gaan. Je verwijst tenslotte enkel patiënten waar je denkt aan astma naar een consultatieservice voor astmadiagnostiek. In 42% van de gevallen werd de diagnose wel bevestigd. Andere aandoeningen zoals rhinitis, gastro-oesofageale reflux, een post-infectieuze en rookgerelateerde hoest kwamen daarnaast in beide groepen frequent voor. Het lijkt erop, dat deze langdurige hoesters de huisartsen soms op een dwaalspoor hebben gebracht, waardoor de gedachte aan astma naar voren kwam. De auteurs merken terecht op, dat de resultaten van hun onderzoek niet zondermeer geëxtrapoleerd kunnen worden naar alle patiënten waarbij de huisarts twijfelt aan de diagnose astma. Immers, de huisartsen selecteerden zelf de patiënten die ze naar deze service verwezen hetgeen een representatieve weergave kan verhinderen. Deze studie bouwt mooi voort op het eerdere promotie onderzoek van Annelies Lucas naar een astma/COPD support service voor huisartsen, ook al in Eindhoven.ReferentiesEffect of audit and feedback with peer review on general practitioners’ prescribing and test ordering performance: a cluster-randomized controlled trial. Trietsch J1, van Steenkiste B2, Grol R3, Winkens B4, Ulenkate H5, Metsemakers J2, van der Weijden T2. BMC Fam Pract. 2017 Apr 13;18(1):53. doi: 10.1186/s12875-017-0605-5.Cardiovascular and neuropsychiatric risks of varenicline and bupropion in smokers with chronic obstructive pulmonary disease. Kotz D1,2,3,4, Viechtbauer W5, Simpson CR3, van Schayck OCP2,3, West R4, Sheikh A2,3,6. Thorax. 2017 May 4. pii: thoraxjnl-2017-210067. doi: 10.1136/thoraxjnl-2017-210067. [Epub ahead of print]A comprehensive overview of urogenital, anorectal and oropharyngeal Neisseria gonorrhoeae testing and diagnoses among different STI care providers: a cross-sectional study. den Heijer CDJ1,2, Hoebe CJPA3,4, van Liere GAFS3,4, van Bergen JEAM5,6, Cals JWL7, Stals FS8, Dukers-Muijrers NHTM3,4. BMC Infect Dis. 2017 Apr 20;17(1):290. doi: 10.1186/s12879-017-2402-0.The contribution of an asthma diagnostic consultation service in obtaining an accurate asthma diagnosis for primary care patients: results of a real-life study. Gillis RME1, van Litsenburg W2, van Balkom RH2, Muris JW3, Smeenk FW2. NPJ Prim Care Respir Med. 2017 May 19;27(1):35. doi: 10.1038/s41533-017-0027-9.Door: Door Ruud Verhees, AIOTHO en Jochen Cals, huisarts in Sittard en Universitair Docent Vakgroep Huisartengeneeskunde

Lees meer

Dagelijkse kost

Echt met de patiënt om tafel?De (verzoeken tot) multidisciplinair overleg (mdo) vliegen je als huisarts soms om de oren. Iedereen wil overleggen en het liefst schuift de huisarts ook aan. Het mdo ouderenzorg is wellicht het meest bekend, en ofschoon deelnemers deze meetings vaak als nuttig beoordelen, is het echte effect op uitkomstmaten voor de oudere patiënt inmiddels wel onderzocht, maar toch echt niet aangetoond. Maar wie nodigt de patiënt eigenlijk uit voor zo’n overleg? Onderzoeker Jerôme van Dongen bestudeerde de deelname van patiënten aan interprofessionele meetings. Daartoe observeerde hij vele reguliere mdo’s en interviewde hij nadien zowel professionals als patiënten of hun naasten. Niet geheel verrassend: alle partijen waren enthousiast. Voor wie deze opzet een keer overweegt, staan in het artikel belangrijke factoren die van invloed zijn op het succes van zo’n meeting met de patiënt aan tafel, waarbij met name de voorbereiding (voor patiënt en professional) eruit springt. In de literatuur staat beschreven dat patiënt en professional vaak een andere ‘taal’ spreken, waardoor de patiënt een en ander lastig kan volgen vanwege het medische jargon. De onderzoekers vonden dat niet in deze studie. Mogelijk pas je het jargon ook aan als de patiënt aan tafel zit, net zoals we dat in de spreekkamer (hopelijk) ook doen.Alcohol – medisch of privé probleem?We kennen de beruchte alcoholisten vaak goed. Elke praktijk heeft er enkelen die alle zorgverleners in de praktijk zo kunnen noemen. Maar hebben we de stille alcoholisten goed in beeld? In de Europese ODHIN studie waarin Ben van Steenkiste de Nederlandse kartrekker was, ondervroeg men maar liefst 2345 huisartsen over hun attitudes ten aanzien van alcoholproblematiek in de huisartsenpraktijk. De gemiddelde respons van 27% (19% in Nederland) maakt het onderzoek wellicht wat onderhevig aan vertekening, maar het totaal aantal respondenten is indrukwekkend. De deelnemende huisartsen begeleidden 11 patiënten met alcoholproblematiek in het afgelopen jaar. De collegae die meer onderwijs hadden gevolgd over het thema behandelden niet alleen meer patiënten met een alcoholprobleem, maar voelden zich ook zekerder in hun rol. Het internationale team vond een grote diversiteit aan redenen om er in de spreekkamer niet aan toe te komen. Een bekende reden als drukte kwam natuurlijk voorbij, maar ook de houding van de huisarts lijkt bepalend. Dokters met een positieve attitude over preventie zien het bespreken van alcoholgebruik en –misbruik in de spreekkamer meer tot hun taak dan de artsen die meer werken volgens het ‘ziektemodel’. Tot welke groep behoort u?Psychische triage onder de loepVeel POH-GGZ maken gebruik van e-diagnostiek door het (online) laten invullen van lijsten om tot een gerichte DSM-diagnose en eventueel verwijsadvies te komen. Een nieuwe wereld, een wereld vol systemen, die vaak nauwelijks tot niet wetenschappelijk onderzocht zijn. Telepsy besloot dat anders te doen door in samenwerking met de vakgroep huisartsgeneeskunde Maastricht en psycholoog Ies Dijksman hun eigen systeem tegen het licht te houden. Kloppen de diagnoses die we voorgeschoteld krijgen of zijn ze afhankelijk van de psycholoog die ze beoordeelt? Dijksman selecteerde 100 willekeurige lijsten van patiënten die door de huisarts of POH voor reguliere GGZ problematiek waren verwezen voor diagnostiek. Het Telepsy systeem genereert een eventuele DSM-werkhypothese die de psycholoog controleert, verifieert en eventueel aanpast aan de hand van eigen bestudering van de scores, informatie over de patiënt en informatie verkregen tijdens het telefonische interview met de patiënt. De 100 dossiers werden steeds door twee psychologen (uit een groep van 4) geblindeerd beoordeeld. Dijksman keek naar de betrouwbaarheid tussen de twee psychologen. Die betrouwbaarheid bleek voor de meeste as-1 en as-2 aandoeningen voldoende tot uitstekend. Op as 1 scoorde depressieve stoornis NAO wat minder, en op as-2 gold dat voor OCD persoonlijkheidsstoornis. Ze keek ook hoe de e-diagnostiek op zich het deed ten opzichte van door de psycholoog gestelde definitieve diagnose. Het e-diagnostiek systeem beoordeelt het verwijsechelon goed met een sensitiviteit 0,85-0,95 en specificiteit van 0,88 tot 0,98. Het systeem heeft wel problemen met het juist classificeren van Asperger, en seksuele- en aanpassingsstoornissen. Ik kan me voorstellen dat hiervoor inderdaad zeker aanvullende persoonlijke gesprekken voor nodig zijn om dit helder te krijgen. De afwezigheid van een persoonlijkheidsstoornis ‘herkent’ het systeem vrij aardig, maar de positieve voorspellende waarde van as-2 diagnoses was laag. Een aanduiding door de e-diagnostiek alleen geeft dus een overschatting op as-2 aandoeningen. Telepsy doet het op vele vlakken dus goed, en de uitslag is niet afhankelijk van welke Telepsy psycholoog het beoordeelt. Die beoordeling kan wel helpen en soms nodig zijn om de DSM diagnose aan te passen c.q. aan te scherpen, met name op as-2.Minder koorts op het spreekuur door informatie op het consultatiebureau?Kinderen met koorts zie je vaak in de spreekkamer, met name in de koude maanden. Vooral tijdens diensten op de huisartsenpost kan het een behoorlijke belasting voor het spreekuur betekenen. Vaak zoeken ouders geruststelling, goed onderzoek en informatie over de verwachte duur van de klachten. Behandeling blijkt vaak niet nodig, goede informatie des te meer. Gezondheidswetenschapper Kirsten Peetoom onderzocht of het geven van informatie over koorts en infectieziekten op het consultatiebureau kan leiden tot minder huisartsenbezoek. Het is een interessante gedachte omdat ouders dan informatie kunnen krijgen als hun kind (nog) niet ziek is. Ze dook de literatuur is en vond 8 gerandomiseerde studies met een totale deelname van meer dan 3000 ouders. Het geven van informatie over koorts en veelvoorkomende infecties op momenten dat een kind niet ziek is, zorgt voor minder huisartsbezoeken, telefoontjes naar de praktijk en betere toediening van antipyretica door ouders. Het bleef wel onduidelijk in hoeverre de complexiteit van de interventie (simpele folder, of meerdere sessies met herhaling) dit effect bepaalde. Geen enkele studie was in Nederland uitgevoerd. Dat geeft wel te denken. De enige informatie over koorts op het consultatiebureau wordt nu gegeven in het kader van vaccinaties. Wellicht reden om eens regionaal met de centra van Jeugd en Gezin op te pakken?CRP: ja of toch ook nee?Vrijwel alle praktijken prikken tegenwoordig CRP met een sneltest. Er zijn slechts twee indicaties om dit te doen in de huisartsenpraktijk: bij verdenking op een onderste luchtweginfectie om de ernst te bepalen en eventueel antibioticabeleid te sturen en bij verdenking op een diverticulitis om eventuele verwijzing naar de chirurg te sturen. Recent verscheen een studie die bevestigt dat CRP bij acute hoest een prima aanvullend diagnosticum is. In een grote meta-analyse uit Utrecht waarin CRP onderzoekers van het eerste uur Geert-Jan Dinant en Rogier Hopstaken deelnamen, bleek dat ook na samenvoegen van 8 internationale studies met meer dan 5000 patiënten de aanvullende diagnostische waarde van CRP werd bevestigd. Een ernstige pneumonie uitsluiten blijft daarbij de kracht van de sneltest. Toch wordt er her en der ook nog wel eens voor andere indicaties geprikt. Doet u dat stiekem ook wel eens? Ik denk dat u zich op glad ijs begeeft, dus doe het niet. Prikt u wel eens een kindje? In de herziene NHG Standaard kinderen met koorts kreeg CRP terecht geen plek, want wetenschappelijk bewijs voor toepassing bij kinderen is er nog niet. Een indrukwekkende studie van Jan Verbakel en Frank Buntinx brengt daar mogelijk in de toekomst een beetje verandering in. Meer dan 3200 kinderen met infectieklachten werden gerandomiseerd naar het ondergaan van de CRP test of enkel het ondergaan van deze test bij risicoverhogende factoren (kortademigheid, koorts hoger dan 40 graden, diarree bij leeftijd 12-30 maanden of niet pluis gevoel van de arts). De strategie om enkel de hoog-risico kinderen te prikken bleek het meest succesvol. Er werden daarmee geen ernstige infecties gemist, en indien in deze hoger-risico groep een CRP < 5 mg/l wordt gevonden dan maakt dat de kans op een ernstige infectie zeer gering. De auteurs stellen voorzichtig dat daarmee mogelijk verwijzingen naar de kinderarts te voorkomen zijn. Voor nu lijkt het zinvol om het advies van de nieuwe NHG Standaard aan te houden: CRP bij kinderen niet doen.ReferentiesSuccessful participation of patients in interprofessional team meetings:A qualitative study.van Dongen JJ, Habets IG, Beurskens A, van Bokhoven MA.Health Expect. 2016 Oct 7. doi: 10.1111/hex.12511. [Epub ahead of print]Managing Alcohol Problems in General Practice in Europe: Results from the European ODHIN Survey of General Practitioners.Anderson P, Wojnar M, Jakubczyk A, Gual A, Segura L, Sovinova H, Csemy L, Kaner E, Newbury-Birch D, Fornasin A, Struzzo P, Ronda G, van Steenkiste B, Keurhorst M, Laurant M, Ribeiro C, do Rosário F, Alves I, Scafato E, Gadin C, Kolsek M.Alcohol Alcohol. 2016 Sep;51(5):630.The concurrent validity of a new eDiagnostic system for mental disorders in primary care.Dijksman I, Dinant GJ, Spigt M.Fam Pract. 2016 Aug 11. pii: cmw069. [Epub ahead of print]Does well-child care education improve consultations and medication management for childhood fever and common infections? A systematic review.Peetoom KK, Smits JJ, Ploum LJ, Verbakel JY, Dinant GJ, Cals JW.Arch Dis Child. 2016 Jul 18The added value of C-reactive protein measurement in diagnosing pneumonia in primary care: a meta-analysis of individual patient data.Minnaard MC, de Groot JA, Hopstaken RM, Schierenberg A, de Wit NJ, Reitsma JB, Broekhuizen BD, van Vugt SF, Knuistingh Neven A, Graffelman AW, Melbye H, Rainer TH, Steurer J, Holm A, Gonzales R, Dinant GJ, van de Pol AC, Verheij TJ.CMAJ. 2016 Sep 19. pii: cmaj.151163Should all acutely ill children in primary care be tested with point-of-care CRP: a cluster randomised trial.Verbakel JY, Lemiengre MB, De Burghgraeve T, De Sutter A, Aertgeerts B, Shinkins B, Perera R, Mant D, Van den Bruel A, Buntinx F.BMC Med. 2016 Oct 6;14(1):131.Door: Door Jochen Cals, huisarts in Sittard en universitair docent vakgroep huisartsgeneeskunde

Lees meer

Generalistisch bijleren

Zwaar en piepend, lastig te bewegenAstma is al geen prettige ziekte voor een kind, maar als dat kind ook nog fors overgewicht heeft, dan wordt het conditioneel niet beter. Onderzoekers Maartje Willeboordse en Kim van de Kant onderzochten in een grote gerandomiseerde studie onder 87 kinderen met astma en overgewicht of het volgen van een intensief leefstijlprogramma het leven makkelijker kan maken voor deze kinderen. Het interventieprogramma was niet mis; maar liefst 18 leefstijlsessies (met dieetadvies en cognitieve therapie), tien sessies voor ouders, acht individuele sessies, en regulier sporten in Maastricht. De kinderen werden uiteindelijk 18 maanden gevolgd. Na die tijd bleek de BMI score in beide groepen verbeterd, maar zonder relevant verschil tussen beide groepen. De gerapporteerde astmaklachten en kwaliteit van leven, inclusief enkele spirometriescores, bleken wel duidelijk verbeterd in de kinderen die het intensieve leefstijlprogramma hadden gevolgd. De auteurs zijn reëel en merken op dat ofschoon het programma lijkt te werken op een aantal uitkomstmaten het effect op BMI toch teleurstellend is. Zo blijft duurzame leefstijlverandering een van de grootste uitdagingen. Dat weten we al van volwassenen en deze studie bevestigt het in kinderen met een chronische aandoening. Mogelijk moeten we gewoon nóg eerder beginnen. Niet in de spreekkamer, maar alvast op het schoolplein. Laat deze onderzoekers met hun team nu ook net de kartrekkers zijn van 'De Gezonde Basisschool van de Toekomst’, dat momenteel in Parkstad loopt. Doel van ‘De Gezonde Basisschool van de toekomst‘ is te onderzoeken of kinderen die op de basisschool een gestructureerd dagritme aangeboden krijgen met voldoende tijd voor onderwijs, sport, bewegen, spelen en aandacht voor gezonde voeding een betere fysieke, emotionele en intellectuele groei doormaken. Meer informatie: www.degezondebasisschoolvandetoekomst.nl‘Dat witte pilletje dokter’Een van mijn patiënten heeft een fruitschaal op tafel staan waarin hij alle pillen kiept. Zo ontstaat er een kleurrijke schaal, en af en toe loopt hij langs deze snoeppot en dan kiest hij een paar pilletjes. Laten we het maar praktische polyfarmacie noemen. Deze patiënt vaart er in ieder geval prima bij. Maar wat weten ouderen eigenlijk van hun medicijnen? Toch wel weinig laat onderzoek van huisarts-onderzoeker Donna Lenders zien. In het kader van haar polyfarmacie interventie Limburg (PIL) studie bevroeg zij meer dan 700 ouderen (>60 jaar) die meer dan vijf geneesmiddelen gebruikten. De patiënten konden de juiste indicatie noemen voor 64% van de geneesmiddelen. De orale antidiabetica konden ze het beste thuisbrengen met 81%. Toch niet heel slecht op het eerste oog. Maar het feit dat maar 15% al hun tabletten correct kon benoemen geeft natuurlijk wel te denken. Mannen met veel pillen en hoge leeftijd (>80 jaar) scoorden het slechtst. Zelfstandig wonende ouderen met een partner doen het relatief goed, maar opleidingsniveau maakt dan weer niet uit. Goede (herhaalde) uitleg over de indicatie voor het geneesmiddel en eventueel een blisterverpakking kan de medicatieveiligheid ongetwijfeld verbeteren. De blister kun je dan weer mooi in de fruitschaal leggen.Interprofessioneel samenwerkenAls we bij de ouderenzorg blijven, dan kunt u zich vast een multidisciplinair overleg herinneren in het kader van de ouderenzorg. Hoe gaat dat er aan toe bij u in de praktijk? Van gezellig chaotisch tot kordaat afwerken van een lijst met patiënten, en alles ertussenin? Jerôme van Dongen en Stephanie Lenzen onderzoeken interprofessioneel samenwerken. Zij hielden focusgroepen bijeenkomsten met professionals en experts. Ze onderscheiden duidelijke factoren die interprofessioneel samenwerken kunnen bevorderen bij de zorg voor patiënten met chronische aandoeningen, waarbij ze deze splitsen op patiëntfactoren (zelfmanagement, actieve doelen), en factoren van de betrokken professionals (individuele competenties, domeindenken en motivatie), maar ook factoren op organisatieniveau. De leider c.q. voorzitter van het overleg speelt wel een belangrijke rol in het bewaken van het patiëntenperspectief en het coördineren en leiden van het team. Dat geeft toch de denken. Want wellicht schuiven we vaak ‘even aan’ bij een MDO, maar voor effectief interprofessioneel samenwerken is meer nodig. Het team van Hogeschool Zuyd en de vakgroep huisartsgeneeskunde hoopt nadere tools te ontwikkelen die dit proces kunnen ondersteunen.Meer ziek, maar toch minder diagnostiekWe mopperen wel eens over het percentage echt spoedeisende klachten tijdens de diensten op de huisartsenpost, maar toch laten de cijfers zien dat de relatieve kans op ernstige acute pathologie tijdens diensturen hoger is dan in de eigen dagpraktijk. Eigenlijk is het dan ook vreemd dat we tijdens de daguren toegang hebben tot zeer veel diagnostiek in eigen beheer (lab, röntgen, ECG) terwijl dat op de post niet zo is. Maar welke diagnostiek is er eigenlijk aanwezig op Nederlandse huisartsenposten, en bestaan er grote verschillen? Promovendus Angel Schols beschrijft in het European Journal of General Practice de uitkomsten van een inventarisatie onder alle huisartsposten in Nederland. Een respons van 100% zien we zelden in onderzoek, maar hier is dat gelukt, en over representeerbaarheid hoeven we ons dus geen zorgen te maken. Van de 117 huisartsenposten heeft slechts 29% een ECG apparaat, terwijl de toegang tot reguliere laboratoriumdiagnostiek varieerde van 37 tot 65%. Op slechts 22 posten kan de huisarts in eigen beheer een röntgenfoto aanvragen tijdens de dienst. Opmerkelijk was dat huisartsposten gelegen naast een spoedeisende hulp niet meer toegang tot diagnostiek hebben. Met de komst van de spoedposten waarbij de HAP en SEH achter één loket werken, lijkt het zinvol om goed af te spreken dat er meer toegang komt tot het inzetten van eenvoudige diagnostiek om ernstige pathologie te kunnen uitsluiten.Arbeid op het spreekuurWerk en gezondheid zijn nauw met elkaar verbonden en dagelijks gaat het over werk in de spreekkamer. Kees de Kock, huisarts uit Deurne, kijkt in zijn promotieonderzoek naar de rol van de huisarts bij werk-gerelateerde problemen. In een focusgroep studie onder huisartsen vond een aantal thema’s. Huisartsen onderkennen het belang van werk in de spreekkamer en dat aandacht daarvoor hoort bij goede zorg, ook binnen de context van de patiënt. Wel zijn ze terughoudend in het geven van advies over ‘fit-for-work’ en doen ze dat met meer gemak wanneer er evidente pathologie aanwezig is. Samenwerking met bedrijfsartsen is er nauwelijks, en dat blijft vooral bij incidentele contacten. De huisartsen gaven ook aan dat het soms niet duidelijk is bij wie de bal ligt om interprofessioneel contact te leggen; bij de bedrijfsarts of bij de huisarts. De quotes bij het artikel zijn zeer herkenbaar. Als je de studie van een afstand leest, daagt het echter ook uit om in sommige gevallen gewoon even de telefoon te pakken en met de collega te overleggen.De dokter of de beslisregel bij verdenking embolie?In elke klapper met calamiteiten is er wel casuïstiek te vinden waarin de longembolie voorkomt. Makkelijk te missen en daarom zo lastig. De AMUSE onderzoekers met daarbij Jelle Stoffers keken in hun bekende cohort van bijna 600 patiënten met de verdenking longembolie hoe de inschatting van de huisarts (kans op een longembolie op een VAS schaal van 0-100) het doet ten opzichte van de Wells beslisregel. De inschatting van de huisarts is helemaal niet verkeerd. Uiteindelijk bleken 73 patiënten (12%) een trombo-embolie te hebben en in die groep gaven ze een mediane VAS score van 70, terwijl men de patiënten die geen embolie hadden een mediane score van 30 gaf. Bij een VAS score van minder dan 20 én een negatieve D-dimeren zou je 152 laag-risico patiënten hebben. Daarvan bleken er twee toch een embolie te hebben. Pas je de Wells beslisregel toe, dan zou je bij een score van vier of lager én een negatieve D-dimeren 272 laag-risico patiënten hebben, waarvan er toch nog 4 een embolie hadden. De auteurs concluderen dat zowel de inschatting van de dokter, alsook de Wells regel in combinatie met de D-dimeren een zinvolle manier is om veilig embolieën uit te sluiten. De Wells regel heeft dan lichte voorkeur, omdat je bij die strategie minder patiënten hoeft te verwijzen voor aanvullende diagnostiek. Wederom een mooie studie van deze onderzoeksgroep. Voorlopig is het wel nog wachten op een betrouwbare D-dimeren sneltest om dit alles in de praktijk te kunnen brengen.Referenties op aanvraag bij de redactie: op1lijn@maastrichtuniversity.nlDoor: Door Jochen Cals, huisarts in Sittard en universitair docent vakgroep huisartsgeneeskunde

Lees meer

Kennis die van pas komt

COPD – een makkelijkere ABCWellicht ben ik te vrijpostig als ik de zorgprogramma’s COPD niet de meest motiverende werkzaamheden in de praktijk vind. Huisarts, POH en patiënt springen elke keer door een hoepeltje maar het wringt vaak wel een beetje. Want in de jungle van de pufjes gaat het eigenlijk toch vooral om stoppen met roken. En dat weten en voelen alle partijen. Ondertussen krijgen de patiënten van ons een etiketje met (GOLD) nummer 1 tot en met 4 en dan mogen de mensen met de lage nummers bij ons in de praktijk op controle komen en de mensen met de hoge nummers bij de longarts. Al jaren voelen we aan dat de echte ziektelast van de COPD patiënten zeker niet in te delen is in die vier simpele nummers op basis van de longfunctietest. Want sommige COPD patiënten met GOLD 4 hebben stukken minder last van hun longen dan patiënten met GOLD 2. Promovendus Annerika Slok sleutelt al jaren aan de COPD ziektelastmeter. Deel van die ziektelastmeter is een vragenlijst (de Assessment of Burden of COPD scale (ABC) die patiënten zelf kunnen invullen. 173 Patiënten vulden de lijst in en in deze deelstudie werd gekeken of de lijst ook echt meet wat hij moet meten, en of de lijst reproduceerbaar meet. Uit deze uitgebreide analyses blijkt de ABC ziektelastvragenlijst goed te meten én een goed onderscheidend vermogen te hebben. De vragenlijst wordt deel van de grotere COPD ziektelastmeter. Deze werkt met vrolijk gekleurde ballonnen. We kunnen ons hopelijk dan meer gaan richten op de domeinen waar de patiënt de meeste ziektelast ervaart. Hopelijk worden de COPD controles dan minder eenheidsworst en meer kleurrijk maatwerk. Meer informatie over de COPD ziektelastmeter vindt u hier:www.longalliantie.nl/projecten/ziektelastmeter/Positieve gezondheidHet onderwerp positieve gezondheid zal u ongetwijfeld niet zijn ontgaan het afgelopen jaar. De term dook vaak op in de media, en duikt ook steeds vaker op bij partijen die ‘iets met de zorg doen’. Zo hebben ook de zorgverzekeraars zich gecommitteerd aan het onderwerp. Maar wat is het eigenlijk? Machteld Huber (Louis Bolk Instituut) promoveerde afgelopen jaar bij André Knottnerus op deze nieuwe definitie van gezondheid. “Gezondheid is het vermogen van mensen zich aan te passen en een eigen regie te voeren, in het licht van fysieke, emotionele en sociale uitdagingen van het leven” (Huber, 2012) Daarmee is het dus niet (meer) ‘de afwezigheid van ziekte’ zoals dit eerder wel eens werd gesteld. Om het draagvlak voor een nieuw dynamisch concept van gezondheid te toetsen, deed Machteld ook een zogenaamd mixed-methods onderzoek, waarbij ze kwalitatief onderzoek (interviews en focusgroepen onder 140 stakeholders) combineerde met kwantitatief onderzoek (vragenlijsten onder 1.938 respondenten). Ze vond veel steun voor het nieuwe concept, waarbij gezondheid werd gezien in termen van veerkracht, functioneren en participatie, in plaats van alleen in somatische of psychische zin. Juist bij dit soort abstractere onderwerpen leent video zich zoveel meer dan tekst: http://youtu.be/eNIVJptxJu0Bent u online bereikbaar?Is uw praktijk goed online bereikbaar? Ik hoor u denken. Want een website hebben we allemaal. Maar echte interactie met de patiënt? Kunnen patiënten bijvoorbeeld een vraag stellen via e-mail, of kunnen ze afspraken online inplannen, krijgen ze e-mail reminders als ze bij de POH moeten komen? Nederland loopt voorop met allerlei e-health toepassingen en echte fanaten roeptoeteren dat het in de toekomst de dokter overbodig zal maken. Onderzoekster Martine Huygens bevroeg 1.500 Nederlanders uit een panel van de Consumentenbond, van wie 546 mensen antwoordden en tevens tenminste eenmaal bij hun huisarts waren geweest. De online interactie met hun huisarts bleek heel laag. Niemand had een beeldschermgesprek, slechts een enkeling had online toegang tot het medisch dossier (0,4%), kreeg e-mail herinneringen (0,6%), plande een online afspraak (2,2%) of stelde een vraag via e-mail (2,9%). Herhaalrecepten via internet was de meeste gebruikte online service (10,4%). Maakt onbekend (of onbeschikbaar) dan onbemind? De onderzoekers vroegen ook of de patiënt het (indien beschikbaar) zou willen gebruiken. Slechts 14.7% had een positieve intentie om beeldbellen toe te passen. Voor e-mail reminders, internetafspraken en vragen via e-mail waren er steeds ca. 35% van de respondenten met een positieve intentie. Uitschieters naar boven waren herhaalrecepten (45,8%) en toegang tot het medisch dossier (48,7%). Deze studie is enerzijds een bevestiging dat slechts een beperkt aantal mensen ‘iets’ digitaals met zijn huisarts doet, anderzijds geeft het aan dat maar een beperkt aantal mensen een positieve intentie heeft om dat in de toekomst te gaan doen, waarbij een eventuele digitale toegang tot het medisch dossier er wel uitschiet. Ook zet deze studie de fanatieke aanhangers van e-health in de huisartsenpraktijk een beetje met beide voeten aan de grond. Zou het onze patiënten dan toch echt om het menselijk contact gaan, gewoon in de spreekkamer of lekker ouderwets via de telefoon…?Veilig vangnet voor zieke kinderenOnze Vlaamse collegae Frank Buntinx en Jan Verbakel gingen op zoek naar strategieën van huisartsen om een veilig vangnet te creëren bij zieke kindjes. Ze interviewden daartoe 37 huisartsen en bevroegen hen hoe ze adviezen geven aan ouders wanneer ze een consult voor een ziek kind afsluiten. Ofschoon de meeste huisartsen de in het Engels gangbare term ‘safety netting’ niet kenden, blijkt dat ze het intuïtief wel doen. Door specifiek met ouders eventuele rode vlaggen te bespreken, de te verwachte duur van de klachten weer te geven, en advies te geven over wanneer en hoe ouders opnieuw contact kunnen opnemen. Het blijkt dat de Vlaamse collegae deze algemene regels vervolgens aanpassen aan de specifieke omstandigheden van het kind. Ik denk dat er geen reden te bedenken valt waarom wij als Nederlandse huisartsen dit anders doen. Uit de literatuur weten we dat ouders dit ‘veilige vangnet’ enorm belangrijk vinden én dat de dokter er beter van slaapt als hij het goed toepast. Momenteel komt u op huisartsenposten in Zuid-Nederland wellicht informatieboekjes tegen over kinderen met koorts. Daarin vindt u ook vangnet pagina’s om ouders gericht te informeren over wanneer ze terug moeten komen.PraatgraagEen blik in de agenda en je weet al dat je spreekuur gaat uitlopen. U herkent de praatgrage patiënten vast. Het blijkt niet makkelijk om zo’n spreekuurcontact tijdig af te ronden. Gezondheidswetenschapper en promovendus Esther Giroldi dook samen met geneeskunde student Maxime Rozestraten in deze boeiende materie en bekeek met zes ervaren huisartsen hun opgenomen consulten. De bevindingen hiervan relateerden ze aan drie focusgroepen met huisartsen over dit onderwerp. Want wat doen huisartsen nu om het allemaal een beetje binnen de perken te houden? Het blijkt dat we eerst proberen uit te vinden wat de breedsprakigheid verklaart. Daarnaast gebruiken we de algemene communicatieve vaardigheden, maar daarbij nemen we een wat directievere houding. Dat doen we stapsgewijs, om zo de arts-patiënt relatie te waarborgen. Uiteindelijk proberen we de patiënt mede verantwoordelijk te maken voor de tijdsbewaking en we maken gebruik van empathische interrupties. Dat laatste houdt in dat je een detail uit het verhaal neemt, daarop (empathisch) reageert, en vervolgens de regie van het gesprek weer overneemt. En zo blijven de communicatieve vaardigheden en uitdagingen in de spreekkamer toch telkens weer boeien. Mocht u eens af en toe kort willen oefenen, dan raad ik u de MedCom app aan van Remke van Staveren, gebaseerd op het boek Patiëntgericht Communiceren. In een minuutje krijg je inspiratie om een (lastig) gesprek in te gaan met beeldende voorbeelden. Zo zijn er tips voor consulten met claimende patiënten, hoe te reageren op emoties, wat te doen met een borderlinecrisis, en zo meer. Allemaal onderwerpen waardoor het spreekuur wel eens uitloopt...ReferentiesThe Assessment of Burden of COPD (ABC) Scale: A Reliable and Valid Questionnaire.Slok AH, Bemelmans TC, Kotz D, van der Molen T, Kerstjens HA,In ‘t Veen JC, Chavannes NH, Asijee GM, Rutten-van Mölken MP, van Schayck OC. COPD. 2016 Jan 20:1-8.Towards a ‘patient-centred’ operationalisation of the new dynamicconcept of health: a mixed methods study.Huber M, van Vliet M, Giezenberg M, Winkens B, Heerkens Y,Dagnelie PC, Knottnerus JA.BMJ Open. 2016 Jan 12;6(1):e010091.Interact J Med Res. 2015 Nov 24;4(4):e21. doi: 10.2196/ijmr.4245.Internet Services for Communicating With the General Practice: Barely Noticed and Used by Patients.Huygens MW1, Vermeulen J, Friele RD, van Schayck OC, de Jong JD,de Witte LPHow do general practitioners use ‘safety netting’ in acutely ill children?Bertheloot K, Deraeve P, Vermandere M, Aertgeerts B, Lemiengre M,De Sutter A, Buntinx F, Verbakel JY.Eur J Gen Pract. 2015 Nov 18:1-6How to gather information from talkative patients in a respectful and efficient manner: a qualitative study of GPs’ communication strategies.Giroldi E, Veldhuijzen W, Dijkman A, Rozestraten M, Muris J,van der Vleuten C, van der Weijden T.Fam Pract. 2016 Feb;33(1):100-6.Door: Door Jochen Cals, huisarts in Sittard en universitair docent vakgroep huisartsgeneeskunde

Lees meer